Home
Wat?
Hoe?
Ervaringen
Wie?
Blog
Gegevens








Uittreksels uit het boek van Thomas: “Tussen Malaise en Magie – Theater in het Leven – Leven in het Theater”
Thema van dit hoofdstuk: wat kunnen we van de grenservaring acteren over ons zelf leren?
Verliezen acteurs zich niet zelf door steeds iemand anders te zijn? Of ontwikkelen ze zich juist daardoor?

© 2012 Thomas de Neve Alle rechten voorbehouden

Wat is ons Ik?

Hoe gaat de acteur met zijn persoonlijkheid en leven om?


Acteurs kunnen dankzij hun opleiding mensen met een sterke psychische gezondheid zijn. Zij kunnen iets ontwikkelen wat de menselijke ziel doet floreren: beweeglijkheid. Flexibiliteit is onze eigenlijke natuur; de mens is immers van alle dieren het meest in staat zich aan te passen. Op een begrafenis zullen we ons allemaal van zelf anders gedragen dan op een feestje, met kinderen communiceren we anders dan met onze meerdere. Er wordt terecht gezegd dat we in het leven verschillende rollen spelen: vader of moeder, kind, collega, chef, klant, echtgenoot, minnaar, spits bij het voetballen, af en toe toerist en misschien verzamelaar van postzegels. In tegenstelling tot acteurs weten wij echter niet dat we spelen… Deze flexibiliteit is gezond, ja onontbeerlijk. Iedere situatie is op de keper beschouwd uniek. Er onvooringenomen op in te gaan is voorwaarde voor effectief handelen; de ervaring van uitdaging en afwisseling kan bovendien een bron van levensvreugde zijn.

Een acteur kan dit vermogen tot vernieuwing in ongewoon hoge mate ontwikkelen: het is niet alleen het leven dat hem met verschillende situaties en uitdagingen confronteert, het toneel vraagt hem bovendien uiteenlopende levens te leven en nodigt hem dikwijls uit zich met huid en haar in extreme situaties te begeven. Het is waarschijnlijk deze droom van groei en grootsheid die menig jong mens voor dit vak laat kiezen.

Acteurs komen bij het instuderen van nieuwe rollen dikwijls hun persoonlijke grenzen tegen – zij het op het lichamelijke, het psychische of het geestelijke vlak. Vaak wordt zo’n uitdaging gretig opgepakt; de verruiming van het eigen repertoire wordt als verrijkend of zelfs als bevrijdend ervaren. Soms kan er ook verwondering of verbijstering ontstaan: men blijkt zelfs te kunnen genieten van wat men eigenlijk veroordeelt. Af en toe zijn de grenzen echter met angst bezet en ontstaat er weerstand – ondergronds of uitgesproken.

We hebben immers ook de neiging denk-, gevoels- en gedragspatronen te ontwikkelen. We beperken ons repertoire om verschillende redenen: omdat we simpelweg aan iets gewend zijn geraakt; omdat we misschien niets anders hebben ervaren, op die manier succes hadden of omdat we elke onzekerheid willen vermijden; misschien omdat we ons met een bepaald gedrag identificeren of er waarde aan hechten. Je beperkt daarmee wel je mogelijkheden en vitaliteit en je zult niet altijd adequaat kunnen handelen. Zo zal een grapjas vaker de verkeerde toon aanslaan; een op getallen gerichte manager vermijdt het contact met zijn arbeiders; in een ouderentehuis worden alle senioren zoals kinderen benaderd; een beroemd acteur wil altijd in het middelpunt van de aandacht staan. Niet alleen beweeglijkheid is dus onze natuur; wij neigen er ook toe om als het ware te verhouten. Het vraagt daarom kunst, beleid en een zekere moeite om een gezonde flexibiliteit te bewaren – of weer te ontwikkelen. Daarbij gaat het om een moeilijke onderneming: de voortdurende vernieuwing van ons Ik vraagt tegelijkertijd diepe verankering en wijdse speelruimte, een basaal zelfvertrouwen en een onthechting van ieder vaststaand zelfbeeld. Het gaat om de oertegenstelling tussen stabiliteit en flexibiliteit.

Onze persoonlijkheid is dus een heterogeen landschap waarin verstarde patronen en vernieuwende impulsen door elkaar heen werken. Het is dit verschil dat hier vooral zal worden behandeld. Het leidt ons naar het centrum van de ‘condition humaine’: is de mens een wezen dat bepaald is of één dat zich zelf ontwerpt? Het theater weet van het eerste en doet het tweede. Het kan helpen om deze tegenstrijdige fenomenen – de mogelijkheid tot innovatie en de neiging tot verstarring – in een metafoor te vatten. Al in de oudheid heeft men het leven met een toneel vergeleken. Als men deze vergelijking volgt, dan zijn we allemaal acteurs die in het leven verschillende rollen spelen:

    • De ‘acteur’ in ons zou dan een hogere niet zichtbare en dus niet bewuste instantie zijn die zo te zeggen achter de koelissen van het leven leeft.
    • De ‘rollen’ zouden ervaarbare manifestaties van deze potentie zijn, even verschillend als de situaties waarin het leven ons doet belanden, allemaal een deelaspect van de ‘ acteur’.

    Dienovereenkomstig kun je twee psychische lagen onderscheiden (die trouwens met dezelfde begrippen, zij het dan ook in iets andere vorm, door de Psychosynthese en de Transpersoonlijke Psychologie beschreven worden):

      • het Zelf dat geen vorm heeft, maar vorm geeft (de acteur): het genereert voortdurend nieuwe belevingen, gedachtes en gedragingen en daarmee situationele identiteiten (Ik). Het Zelf is het rijk van de mogelijkheden, de bron van persoonlijke ontwikkeling. Het is niet bewust en kan slechts indirect en achteraf ervaren worden – in zijn ‘scheppingen’.
      • Het Ik dat in waarheid een idealiter nooit afgesloten reeks van persoonlijke identiteiten (“Iks”) is die zich telkens in een bepaalde situatie gemanifesteerd hebben. De gekscherende uitspraak “Wie ben ik – en zo ja, hoe velen?” (titel van de bestseller van Richard D. Precht) raakt dit gegeven in de kern. Deze identiteiten zijn bewust en neigen ertoe hun vorm te willen behouden (een soort massatraagheid die inherent aan het bewustzijn is).

      Als we dit onderscheid maken, kunnen we zowel de potentiële veelzijdigheid, tegenstrijdigheid en openheid van iedere persoonlijkheid begrijpen als ook de dilemma’s en mogelijkheden van het acteren preciezer beschrijven.

      Een acteur kan extreem verschillende rollen spelen omdat hij ruim uit het potentieel van zijn Zelf weet te putten. Acteren is immers in zekere zin gek zijn: je treedt buiten jezelf. Iedereen kent de ervaring dat men in een wachtende trein zit, een trein daarnaast wegrijdt en men even met alle bijbehorende lichamelijke reacties ervaart dat het de eigen trein is die beweegt – tot dat men in de werkelijkheid terugvalt. Een acteur is iemand die dit natuurlijke fenomeen bewust tot stand kan brengen: zich zelf iets zo intensief doen geloven dat lichaam en ziel er in hun geheel op reageren en als het ware naar een andere wereld vertrekken. Dat dit kan, hangt met een vervaarlijke eigenschap van onze ziel samen: het maakt haar niet uit of onze denkbeelden waar of onwaar zijn. Hoe vergezocht ze ook mogen zijn, als men erin gelooft, leeft men ernaar en ervaart de wereld ook zo. De acteur gebruikt dit, de mens kan daardoor makkelijk verdwalen. Daarom zijn bijvoorbeeld fenomenen als racisme en hypochondrie moeilijk te verhelpen. Men ziet wat men wil zien. Men wordt wat men gelooft. Waanzinnigen en de meeste ‘normaalburgers’ komen hierin overeen dat ze hun eigen veronderstellingen niet echt kennen noch kunnen relativeren. Deze overeenkomst manifesteert zich duidelijk in extreme situaties: vredige zielen die doodgemoedereerd concentratiekampen runnen, brave burgers die als soldaten krankzinnige wreedheden begaan. Al deze rollen ontspringen uit hetzelfde Zelf; zij kunnen door ons allen gespeeld worden. De acteur op het toneel mag het doen; wij in het leven echter kunnen en moeten kiezen.
      Acteurs kunnen dus ook in dit opzicht een mentale voorsprong opbouwen. Ze bouwen immers voor elke rol een ander referentiekader op en beleven hoe dat spontaan ander gedrag voortbrengt. Door deze innerlijke reizen kunnen ze de relativiteit van de ‘verhalen’ leren kennen die we ons om zo te zeggen zelf vertellen, maar ze kunnen ook de alles doordringende invloed ervan op ons leven ervaren. Ze zouden daarom, indien zij de desbetreffende impliciete levenslessen van hun vak ter harte zouden nemen, in dit opzicht tegen veel menselijke impasses en psychische ellende beschermd kunnen zijn. In het ideale geval wordt een acteur in denken, voelen en handelen steeds flexibeler – en blijft toch een innerlijke, onbewuste kern behouden. (Dit is trouwens één van de redenen waarom dramatherapie kan genezen.)

      Het onderscheid tussen Zelf en Ik maakt ook duidelijk dat de uitspraak "Ik ben gewoon mezelf" een dubieuze zaak is. Men trekt zich terug op wat men geworden is en negeert wat men kan worden. Met de goed bedoelde aanwijzing "Speel vanuit jezelf" kom je in dezelfde valkuil terecht: het Zelf kan geen bewust referentiepunt zijn. Je helpt er iemand net zo weinig mee als met de instructie "Wees spontaan". Spontaniteit en werken vanuit je Zelf zijn beide onbewuste processen en kunnen slechts indirect bereikt worden – al moeten ze bewust bevorderd worden. Dat is één van de belangrijke strategische uitdagingen van de kunstpedagogiek. De op kunstacademies veel gekoesterde aanname daarentegen dat dit bij de kunstenaar in spe van zelf zou gebeuren, mag voor enkele bijzondere gevallen juist zijn; over het geheel genomen is ze niet meer dan een naïeve – en gemakzuchtige – hoop.

      Op grond van dezelfde redenen is ook de eerbiedwaardige opvatting twijfelachtig dat je jezelf zou moeten kennen. Het Zelf is slechts mogelijkheid en kan niet gekend worden. We kunnen er slechts mee in contact zijn. Dat gebeurt in momenten van onverdeelde aandacht. Zo zijn we het meest ‘ons zelf’, ons Zelf het meest nabij, als we ons zelf (ons Ik) vergeten.

      Zo brengt de acteur niet zo zeer zijn Ik en zijn privéleven in, maar vertrekt naar de bronnen van zijn persoonlijkheid: het Zelf. Zijn levenservaringen kunnen wel een rol spelen, maar zijn creaties beperken zich niet tot dit repertoire. Hij gaat het rijk van de fantasie binnen en heeft daar ongekende vrijheid. Zijn eigenlijke materiaal is het oneindig rijke en flexibele Zelf. Wat er toch aan geleefd leven en persoonlijk repertoire in het personage terecht komt, komt nooit onversneden op het toneel. Wat persoonlijk is, moet dramaturgisch gefilterd worden, verfijnd en met fantasie gelardeerd – het wordt niet simpelweg overgenomen, maar in het kader van het personage door het Zelf opnieuw geschapen. Al het andere wordt privé en daarmee dubieus, ja wellicht pijnlijk.

      En: Wie als acteur of regisseur aan de toegang tot zijn Zelf werkt, wie daarbij leert zich niet zelf te ensceneren, zich niet op bepaalde rollen vast te leggen, maar onvooringenomen op situaties in te gaan, kan door zijn beroep wellicht ook privé een rijker leven leiden. Zulke acteurs lijken met hun herhaalde reizen naar hun Zelf op de reus Antaios uit de Griekse mythologie die uit het contact met moeder Aarde telkens weer hernieuwde krachten opdeed. Acteren raakt zo aan een oeroud menselijk thema:

Und solang du das nicht hast,
dieses: Stirb’ und werde!
Bist du nur ein trüber Gast
Auf der dunklen Erde.

(Johann Wolfgang von Goethe)