Kurosawa’s klassieke film “De zeven samoerai” (1954) vertelt het verhaal van rijstboeren in het feodale Japan. Ze zijn te weten gekomen dat hun dorp na de oogst door bandieten overvallen zal worden, een meute die het dorp al eerder leeggeroofd heeft. De boeren besluiten zich te verzetten en willen daarvoor specialisten – samoerai – inhuren. Deze zijn echter een haast onbereikbare kaste – en veel aan betaling kunnen de boeren ook niet bieden. Maar gelukkigerwijs staan in de erecodex van de samoerai mededogen en hulpvaardigheid hoog aangeschreven.
Een van de eerste samoerai die ze voor zich weten te winnen, neemt de verdere werving en selectie over. Hij gaat daarvoor achter in een huis langs de centrale weg door de stad zitten; zoals gebruikelijk openen zich deze ietwat donkere eenkamerwoningen direct naar de straat zo dat makkelijk contact met voorbijgangers kan worden opgenomen. Achter de post van de ingang posteert hij een van de boeren met een knuppel en geeft hem de opdracht iedereen die binnen komt onmiddellijk neer te slaan.
Hij groet een passerende samoerai en nodigt hem vriendelijk naar binnen. Deze geeft gehoor, ontwijkt elegant de klap van de knuppel en gaat vriendelijk en benieuwd tegenover zijn gastheer zitten.
Bij deze gebeurtenis is een rij van dingen opmerkelijk die de binnenkomende samoerai als meester kenmerken:
- De samoerai heeft geen vooropgezette verwachtingen: hij weet dat een vriendelijke uitnodiging ook dodelijk kan zijn. Hij denkt niet vooruit en is bereid te ervaren wat zich voordoet.
Hij ontwikkelt daardoor zintuiglijke alertheid. Of hij de boer heeft geroken, zijn schaduw op de grond zag bewegen, een vreemde trek in de glimlach van de samoerai zag – hoe dan ook, hij doorziet de situatie omdat hij details opmerkt en ‘tussen de regels’ van de situatie leest.
Hij handelt zo snel en adequaat dat dit een normaal bewustzijn te boven gaat. De subtiele en gedifferentieerde gewaarwording van de gehele situatie vertaalt zich bliksemsnel in een simpele zeer doeltreffende actie. De samoerai vertrouwt zich toe aan dit intuďtief gebeuren. Gevecht heeft overgave nodig.
Hij verstrikt zich niet in onnodige emotionaliteit, want hij doorziet de situatie. Hij wordt niet boos, maakt geen verwijten, vist niet naar complimenten, blaast zich niet op. Dit betekent niet dat hij onbewogen is: hij heeft plezier om de list van zijn ‘collega’, mededogen met de arme drommel die hem probeerde aan te vallen, hij voelt het gevaar en geniet het bliksemsnelle gevecht. In zijn gevoel blijft hij zeldzaam helder en ontspannen. Hij is reëel.
Hij verwelkomt moeilijkheden als beproeving en als kans. Hij speelt.